Suinarda

Oud-leerlingen en -leerkrachten DBZ

Articles

Oude tijden, nieuwe tijden

“Niemand”.

Zo antwoordt Odysseus op de vraag wie hij is. Homeros zou de auteur zijn van het verhaal over de Griekse held, maar nog voor iemand een letter neerschreef, ging het epos over van mond op mond, verteller op verteller. Het reisrelaas heeft er zelf een bewogen reis opzitten. In de oudheid trok de tekst van de ene bewonderaar naar de andere en hield halt in de bibliotheek van Alexandrië, later verspreidde hij zich door de pennenstreken van monniken en liet zich opvissen door humanisten, vandaag reist het epos van het ene klaslokaal naar het andere. De ‘Odyssee’ staat symbool voor de millennia oude teksten die studenten in de Lage Landen nog steeds voorgeschoteld krijgen. Leerlingen komen te weten dat Gallië uit drie delen bestond en dat de echo uit liefdesverdriet ontstond. Het bestuderen van een vervlogen cultuur is niet de meest evidente beslissing. De vraag of de oudheid nog een plaats heeft in het onderwijs is dan ook niet weg te denken uit het educatiedebat. Achterhaald of relevant, nutteloos of interessant, zo dood als de auteurs van de teksten zijn, zo levendig is de discussie.
Onderwijs is een plaats om te leren. Het mag dan ook niet verbazen dat we steeds in vraag stellen hoe nuttig elk vak is. Er is niemand die beweert dat een studie van de oudheid helemaal niets bijbrengt, alleen zijn er veel stemmen die stellen dat je van andere disciplines meer opsteekt. Wat houdt “leren” echter in? Niet alleen het opslokken van Franse woordjes om die uit te spuwen op een examenblad is leren. Ook een reis kan leerzaam zijn, een domme beslissing of een toevallige vergissing. Onderwijs kan niet alle vormen van leren aanreiken, maar we mogen de brede betekenis van het begrip ook niet blindelings overboord gooien.
Een eerste vorm van leren is praktisch gericht. Het gaat hier om logisch redeneren en kennis vergroten, kort gezegd een leerproces zoals dat van wiskunde. Door het strikte, maar ook veelzijdige grammaticale systeem, het uitgebreide en terzelfdertijd logische vocabularium, en de rigide en toch flexibele zinsbouw vergt de studie van een taal zoals Latijn een logisch verstand. Bij klassieke talen is een inspanning nodig die kan zorgen voor denkvormen zoals kritisch en probleemgericht denken. Latijn of Grieks studeren versterkt zo vaardigheden zoals analyseren, evalueren en synthetiseren (het zogenaamde higher-order thinking). Wetenschappers stellen dat Latijn qua denkprocessen en logisch vermogen vrij goed te vergelijken valt met wiskunde(1).
Waarom dan per se Grieks of Latijn studeren en geen wiskunde? Wiskunde is toch veel meer gevraagd in onze maatschappij? Allereerst gaat het hier niet enkel om de taal, het gaat om de heel wat bredere studie van de oudheid. Verder staat het één het ander niet in de weg. Hoeveel leerlingen volgen geen lessen Latijn of Grieks én wiskunde? Natuurlijk zijn er nog andere mogelijkheden om het lessenrooster mee te vullen, maar de “dode” talen scoren alvast niet slecht op het denkdomein.
Een tweede vorm van leren is vormend gericht. Repetitio est mater studiorum oftewel herhaling is de moeder van het studeren. Het spreekwoord duidt erop dat studeren een proces van lange adem is dat meerdere pogingen vraagt. Zich verdiepen in de oudheid kan hier een antwoord op bieden. Klassieke talen kunnen leerlingen leren leren. De reeksen dagelijkse woordjes en eindeloze kaders werkwoordsvervoegingen zijn weinig romantisch voor wie zich erdoor ploetert, maar als het enige troost mag zijn, het helpt wel op lange termijn. Door de opgedane kennis leer je niet alleen gemakkelijker andere talen(2) en begrijp je de eigen taal beter(3), je maakt je ook een studiestrategie eigen. Natuurlijk zijn er nog richtingen met dezelfde voordelen, maar de combinatie van pluspunten die de oudheid biedt is toch wel bijzonder.
Een derde vorm van leren is humaan gericht. We vergeten nogal gemakkelijk dat onderwijs ons ook cultureel en menselijk moet vormen. Dat is nochtans één van de belangrijkste taken. Zelfs de intelligentste astrofysicus is een doodgewone mens met doodgewone emoties. Ook zij of hij heeft nood aan ontspanning en ontroering. Ook hij of zij functioneert in dezelfde maatschappij. Het spreekt voor zich dat we met verstand alleen niet bijster veel zijn. Onderwijs is een plek – of zou dat moeten zijn – om te groeien als mens en om te begrijpen hoe onze samenleving werkt. Kennis bijbrengen is toch maar een klein deel van de dagdagelijkse opvoeding die oudere generaties aan jongere geven?
Laat dat nu het punt zijn waar de oudheid sterk staat. Dat het een dode cultuur is maakt haar juist levend. Zoals iemand zichzelf pas in een spiegel kan zien, zo toont de oudheid onze cultuur. De botsing tussen toen en nu, zij en wij, biedt stof tot nadenken. Dat is ook maar logisch, want onze beschaving is gestoeld op die van de Grieken en Romeinen. Speeches van Cicero bieden een beter inzicht in de huidige politiek en ons rechtssysteem is sterk beïnvloed door het Romeinse. Het christendom komt recht uit de klassieke periode en onze wegen volgen die van hun voorlopers uit de oudheid. Filosofie danken we bijna volledig aan de Grieken en het toneel, maar ook veel van de biologie en van de poëzie en van de wiskunde en de beeldhouwkunst en de sportdisciplines. De klassieke talen leven verder in tal van moderne talen, de cultuur schuilt in huidige culturen en de teksten spreken menig contemporaine lezer aan. Zelfs al is het verleden voorbij, de toekomst is maar een variatie op hetzelfde thema. We blijven geworteld in de oudheid. Onze banden doorknippen zou neerkomen op ons ontwortelen.
Houd die wortels in gedachten en keer terug naar Odysseus, de held uit de eerste zin. In een ontroerende passage na zijn thuiskomst ziet hij zijn vrouw na twintig jaar terug. De held is niet meer wie hij was. Hij heeft de zon gekend, maar ook de regen, de spijt, de eenzaamheid. Toch blijft hij wie hij was. Alleen Odysseus kon weten dat hij hun bed zelf gemaakt heeft rond de wortels van een boom. Het is een gedeeld geheim dat zorgt voor de herkenning van twee geliefden. Hoe ver en vertakt ze ook mogen lijken, de wortels van onze herinnering vormen de bodem van elke dag.
Bij elke opgraving komt een stukje ondergrond aan de oppervlakte. Helaas weet niet iedereen die wortels te smaken. Criticasters verwijten de oudheid dat die oude koeien uit de gracht haalt. De oudheid heeft geen plaats in de wereld die eraan komt. Wiskunde, techniek, informatica, programmeren, artificiële intelligentie; daarop moeten we toespitsen, in plaats van uren en uren en uren te vergooien aan saaie teksten zonder zin. Helaas kunnen we de toekomst niet voorspellen. Zij die vandaag de schoolbanken verlaten, pakweg vijf jaar hogere studies volgen, misschien nog een jaar stage lopen en dan aan de slag gaan, komen terecht in een wereld die we niet kennen. Om klaar te zijn voor een wereld in voortdurende verandering, is het net zinvol om te investeren in vakken die het best die drie vormen van leren verenigen. En laat dit nu een klassieke vorming zijn. Daarmee hebben we niet gezegd dat wetenschap en wiskunde niet van essentieel belang zijn. Wie stelt dat we best enkel onze tijd steken in de programmeertaal Python ten koste van Latijn, vergeet zo dat de maker ervan op een gymnasium zat.
De klassieke traditie is uniek. Uniek omdat ze zo breed is, uniek omdat ze zo specifiek is. De opleiding vormt leerlingen als mens en geeft hun meer mee dan kennis. Laat dat cultuur nu juist zo interessant maken. Cultuur is wie we zijn en waarom we zijn. Het geeft zin en begin aan onze strijd met de tijd. Cultuur beroert ons, beweegt ons, bezielt ons. Onder het oude masker schuilt een vernieuwend venster op de wereld. Een culturele opvoeding is geen vernislaag, het is een basisfundament. Het woord “cultuur” zelf stamt niet toevallig af uit het Latijnse woord “colere”, wat onder andere bewonen, bewerken of leven betekent. Het is de laag waaruit we groeien. Onze bodem cultiveren is noodzakelijk om tot bloei te komen. Daarom is het ook juist zo relevant om cultuurvorming niet weg te stoppen onder het label vrije tijd, maar iedereen een gedegen ondergrond te geven. Kan een ander vak dat ook bereiken? Misschien wel, maar …

een halve vervanging volstaat niet. Onze wortels verdienen voldoende voeding. Talrijke studenten in Nederland en België verdiepen zich nog steeds in de oudheid. De klassieke traditie schaaft leerlingen praktisch bij; het kritische en logische denkvermogen wordt sterker. De oudheid verscherpt ook het taalgevoel en de studiestrategie. Bovenal is de klassieke studie echter een humane studie. Ze schoolt leerlingen tot mensen. Daarom heeft de oudheid terecht een plaats in ons onderwijs. Daarom is de oudheid er voor altijd. Daarom is de oudheid de nieuwe tijd. Om van niemand iemand te maken.

Mathijs Clement

(1) Zo stelt Van Tassel-Baska het volgende: “In that respect it represents a verbal analogue to the teaching of
mathematics as a cumulatively organized subject area.”
Zie: Van Tassel-Baska, J. (nr. 9, februari 1987). A case for the teaching of Latin to the verbally talented. Roeper Review.
Zoals geciteerd in: DeVane, A. K. (1997). Efficacy of Latin Studies in the Information Age. Paper ingediend voor
Valdosta State University.

(2) Het is wetenschappelijk aangetoond dat een tweede taal helpt bij de studie van een derde. Op die manier helpt
Latijn (of Grieks) ook om moderne talen te leren.
Zie: Starch, D. (vol. 23 nr. 10, december 1915). Some Experimental Data on the Value of Studying Foreign Languages.
The School Review. URL: https://www.jstor.org/stable/pdf/1076519.pdf
Natuurlijk is het niet zo nuttig om Latijn te studeren gewoon om Frans te spreken, dan leer je gewoon beter Frans,
zoals de classica Mary Beard in een interview stelde. Het gaat erom dat de taal dient als bagage voor nieuwe
talen.
(3) Dit komt ook door de manier waarop klassieke talen worden onderwezen. Om grammaticale structuren te
kunnen begrijpen moet je ook het systeem achter de eigen taal doorgronden. Beide componenten werken als
hefboom.
Zie: Holliday, L. R. (vol. 36 nr. 1, september 2012). The Benefits of Latin? Educational Research Quarterly. URL:
https://files.eric.ed.gov/fulltext/EJ1061961.pdf